Als Hitlers minister van bewapening rekte Albert Speer met zijn organisatietalent de Tweede Wereldoorlog nog zeker twee jaar nadat de Duitse nederlaag al vaststond. Hij was medeverantwoordelijk voor de Holocaust en had tienduizenden dwangarbeiders de dood ingejaagd. Toch werd hij tijdens de Nürnberger processen niet ter dood veroordeeld. Hij was de nazi die schuld bekende. ‘Speer’ in de Nieuwe Vorst… dat moet ik zien.
Tekst Nanne op ’t Ende, foto’s Jorn Heijdenrijk
“Het begint met een voorstel,” zegt actrice Laura Mentink. Ze is gekleed in een zwart kostuum met geometrische vormen dat ‘Bauhaus’ roept; achter haar een wandvullende projectie van de Volkshal, een megalomaan nationaalsocialistisch monument dat nooit werd gebouwd. Op een stoel terzijde een zwijgende man in een wit pak, ongetwijfeld Albert Speer. “Want als je niets doet, gebeurt er ook niets. Of er gebeurt te veel wat je niet wil.” Het is, in een notendop, het dilemma van de menselijke ambitie: de een zijn droom kost een ander de dood.
Mentink vertelt hoe ze opgroeide in de Bijlmer, een utopisch experiment uitgevoerd onder leiding van Siegfried Nassuth, die het beste voorhad met de mens. Hoewel ze te jong is om werkelijk in een van de eerste opgeleverde flats te hebben gewoond, is haar verhaal overtuigend. Je ziet de Ghanezen voetballen en de Antillianen volleybal spelen. Je ziet de naalden liggen in het trappenhuis. Dit is theater: de verbeelding doet het werk, niet hier op de bühne gebeurt het maar in je voorstellingsvermogen.
“Wie bent u eigenlijk?” vraagt Speer. “Ik ben architectuurhistorica.” Er zijn zoveel dingen die ze hem zou willen vragen maar ze vermijdt alle pijnlijke onderwerpen en houdt het bij haar expertise. “Hoe kon u die vreselijke neoclassicistische gebouwen ontwerpen terwijl Bauhaus al zoveel jaar bestond?” “Hoezo? Het was gewoon de mode. In Londen, in Parijs, in New York: overal vind je neoclassicistische architectuur uit die tijd.” “Maar Walther Gropius dan, en Mies van der Rohe?” Wat volgt is een zoektocht naar de menselijke maat, waarin de tegenstellingen gaandeweg lijken te verdwijnen.
De verticaliteit van de Bijlmerflats – bedacht om iedereen zonlicht te geven – wordt gespiegeld door de zuilen van licht die Speer gebruikte als decor voor de partijdag van de NSDAP in 1933. De zuivere geometrische vormen van Bauhaus? “Als je een passer in het middelpunt van de tekening van de Volkshal plaatst, zul je zien dat het ontwerp gebaseerd is op een volmaakte bol.” De centrale as die door Germania zou lopen – de naam die Hitler had bedacht voor Berlijn als hoofdstad van de wereld – moest zes kilometer lang worden; de flats van de Bijlmer waren ‘wel een kilometer lang’.
Wat blijft er over van die tegenstelling tussen zwart en wit, goed en kwaad? De intenties? Speer en de historica blijken beiden van Goethe te houden, ze citeren elkaar een passage uit Die Wahlverwantschaften, als geliefden haast. Het boek gaat over natuurlijke aantrekkingskracht – ik moet denken aan de innige relatie van Speer en Hitler – maar het lange citaat is de rede van de metselaar, die betoogt dat de fundering moet kloppen en dat zowel een goed als een slecht verband altijd zichtbaar blijven, ook als de muren gepleisterd en versierd zijn.
Maar zoals degene die een misdaad heeft begaan, moet vrezen dat deze ondanks alle ontkenning toch voor de dag treedt, zo moet degene die in het geheim het goede heeft gedaan, verwachten dat ook dit tegen zijn wil aan het licht komt. Daarom maken we deze grondsteen tegelijkertijd tot gedenksteen. Hier in deze diverse uitgehakte sleuven moet het een en ander worden neergelaten als getuigenis voor een verre toekomst. Speer heeft altijd ontkend dat hij op de hoogte was van de Holocaust. Hij zei alleen ‘ik had het moeten weten’. Zijn zorgvuldig gecultiveerde imago van apolitieke technocraat werd pas na zijn dood door diepgravend archiefonderzoek teniet gedaan.
Een van de mooiste beelden is die van de Volkshal. Hoger dan de Eiffeltoren, groot genoeg voor 180.000 duizend bezoekers. “Met al het zweet en het vocht uit de adem van zoveel mensen had je kans, onder de juiste omstandigheden, dat het in de koepel zou gaan regenen,” zegt Speer. Hij streefde ernaar de mens een gevoel van nietigheid te geven en hem op te laten gaan in de massa, één met het grote Duitse volk. “Had de hal ook deuren?” vraagt de historica. “Ja, zeker, zes gigantische deuren.” “En hoe groot waren de deurknoppen?” “De deurknoppen? Nou, gewoon, zo groot dat je hand er goed omheen past.”
Speer is een van die voorstellingen die pas beginnen als je naar huis loopt. Hoe zat dat ook alweer, met Bauhaus en de nazi’s? In 1933, Hitler had de macht overgenomen, sloot de school onder druk van de Gestapo. Bauhaus zou on-Duits zijn en communistische ideeën verspreiden. In een boek dat een Duitse vriendin me leende, Albert Speer, Eine deutsche Karriere van Magnus Brechtken, lees ik dat Speer nog niet voorkomt in de catalogus van “Deutsches Volk – Deutsche Arbeit”. Wel opgenomen in deze tentoonstelling uit 1934 zijn Walther Gropius en Mies van der Rohe… Sabine groeide op in Heidelberg en kende de kinderen van Albert Speer. Ze zag hem ooit, na zijn vrijlating, in de stad. Het maakte haar onpasselijk.
Op het toneel, waar Speer zo’n beetje in het midden staat, gaat de historica opnieuw terug naar haar jeugd, ze volgt zwijgend de galerij, opent een denkbeeldige deur, loopt door de denkbeeldige kamers van de flat waar ze opgroeide. Ze gaat op de grond liggen – of is het haar bed? – en Speer staat ineens in de Bijlmer. Hij praat over de leegte die alles bijeenhoudt, over de behoefte van de mens aan iets blijvends, iets wat houvast geeft. “Maar hoe zit het met dat andere gebouw?” wil de historica weten. Dat andere gebouw is de uitbreiding van vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau, die Speers naam droeg. “Wrang toch, hoe juist een gebouw van simpele baksteen een monument wordt,” antwoordt hij.
De historica betoogt dat mensen zich instinctief verhouden tot een ruimte: “Je komt binnen en je voelt meteen dat het plafond te hoog is, of te laag. En soms, als alles klopt, voel je niets. En in dat niets begint er iets te zoemen.” De leegte is ook voor haar van grote betekenis. Ze vertelt dat ze nu weer in de Bijlmer leeft. De fouten in het ontwerp zijn hersteld, het is er fijn wonen. Hoewel haar flat niet dezelfde is als vroeger, is alles exact gelijk. De afmetingen, de indeling, de plek van het bed. Dat geeft houvast. “En als ik ’s avonds naar buiten kijk, zie ik daar al die verlichte ramen, zuivere rechthoeken waarachter zich zoveel levens afspelen, een abstracte aanwezigheid in een geruststellende, eindeloze herhaling.”
Ja, en daarmee verlaat je dan de zaal…