De klinkerstraat loopt recht en groeit vooruit. De stenen zijn gevoegd met gras. De berm rolt aan weerszijden de sloot in en het eenzame water wacht tot de lucht een andere spiegel in zichzelf spiegelt. Voorzichtig stroomt het water verder. Het ziet er niet naar uit dat de mist wolken gaat schilderen. De mist huilt zachtjes. Kleine tranen hangen aan de struiken en langs het gras voeden ze de aarde. De horizon etst enkele bomen en laat boerderijen in de vouwen van het stille land wonen.
Het land echoot voetstappen. Niet de mijne. Een rustige maar vastberaden tred komt dichterbij. Tot hij inhoudt en zich door het gras schuurt. Een bleke schaduw staat naast de mijne.
‘Goede middag’ zeg ik beleefd.
‘Daar ben ik weer. Ik mis je. Ik mis je verschrikkelijk. Elke dag’ zegt de man, maar niet tegen mij. De grijze man legt twee bloemen bij het bermgrafje en kijkt me aan. ‘Heeft u haar gekend?’ vraagt hij alsof dit devote plekje van hem alleen is.
‘Nee, u?’ vraag ik.
‘Mijn dochter heeft in dit stille land een hartstilstand gehad. Zeven jaar geleden. Ik kom hier vaak om te zien of ik niets gemist heb van haar. We hebben haar begraven op het kerkhof. Op de grens van boerenland en bos. Een verstild plekje. Mooi. Maar ik kom daar nooit meer. Ik wil er niet meer komen. Een paar keer ben ik er geweest maar dan verlies ik de controle over mezelf. En val ik in een golf van verdriet.
Mijn God, wat is het erg, denk ik. Ik geef hem een klopje in de zij.
‘Sterkte.’ Ik laat hem alleen en merk dat er in mijn oog een traan groeit. En nog één. De mist huilt zachtjes met me mee en de klinkerstraat groeit verder voor me uit. Het water in de sloot haalt me in en kijk ik in het water dan zie ik een nieuw schilderij.
Ad Nouwens – Schrijversatelier