Voor de deur op de kade
Staat een fiets, een heren
Een jaar of wat geleden
Viel ie mij voor het eerst op
Begonnen met een lekke band
En nu ontdaan van alle kleren
Is ie uit rancune verlaten
En hangt ie in zijn strop
Het skelet is geketend
Overdreven voor een vaste plaats
Steunend op zijn ledematen
Dan weer hangend naar rust
Steelt roest zijn laatste lach
En groeit zijn afkeer tot melaats
Op stelen rekent hij niet meer
Niemand die hem zo nog lust
De regen wast zijn oksels
Vallend blad verbindt zijn wonden
En zijn roestende tranen bijten
Het nog schaarse blauw gelakt
Er is niets meer waar hij voor leeft
Eenzaamheid heeft haar liefde gezonden
Hij ziet er niet meer uit
En is tevreden als de schaduw hem pakt
Heimelijk groeit het verlangen
Naar de geboorte uit vuur
Waar hitte nieuw zal snijden
En zijn pijn zal verzachten
Zijn laatste krachten geeft ie
Aan de wens naar dat ene uur
Als staal zich laat kneden
En een eind maakt aan zijn donkere nachten.
Ad Nouwens – Schrijversatelier