Ik heb me nooit in haar schaduw geplooid
Als een bruisende tuil bomen gebonden
Strak op het land op lange gronden
Was ik kleiner dan haar vlek gegooid
Ik hak klinkers in de pas
En spoed mij door opgeruimde straten
Ingeslapen voor dagdromen verlaten
Op weg waar ik nooit eerder was
Hoor het zachte zingen van gordijnen
Een wolk die aan het raam voorbij vlekt
Uit crêpe geschapen in wind gestrekt
Waar kim en zachte klei zich deinen
En boerderijen in de kim verkaveld
Bezwijken onder het rumoer van stemmen
Die de bas blazen van een niet te temmen
Asfaltwielend zingend gesnavel
Zij hinderen een zacht verstillen
En melodieën van vers gelegde straten blazen
De beat van de stad en grazen
De dag die zich verliest in onnodig verspillen
De tune schikt zich ook niet in haar vouwen
Als een echo door de verlaten straten
Die zich verhangt aan zwijgend praten
Kan het geluid zich niet uit mijn beeld dauwen.
Ad Nouwens – Schrijversatelier