Dromen vlieden zacht voor me uit
Ik hoed ze als makke schapen
Met handen vol wind poog ik de
Wollige wolkjes te kneden
De wolletjes maken amper klank
Zelfs stilte houdt haar adem in
Hun vachten in ondergaande zon
Kleuren fragmenten uit uren
Toen de dag nog warmte had
In mijn ogen donkeren sprookjes
En een Duizend-en-een-nachten lach
Graast in een weide van wolkjes lucht
Mijn fantasieën blaten zacht
Terwijl zij zich aan elkaar schurken
En de eerste mist naar dromen gist.
Ad Nouwens – Schrijversatelier